Ik vraag me af welk percentage van de mensen in ons land nog bekend is met ‘Kortjakje’. Ja precies, de dame uit dat liedje die door de week ziek is. Maar op zondag gaat ze naar de kerk, met een boek vol zilverwerk. Een Nederlands volksliedje met vele varianten dat teruggaat op de vroege 18e eeuw. Een melodie waar zelfs Mozart zich door liet inspireren. Ik denk dat ik het van mijn grootmoeder leerde, die vele uren met mij doorbracht terwijl we zongen uit een boek vol kinderliedjes – nivo Vader Jacob. Ik heb er geen onderzoek naar gedaan, maar je kunt er donder op zeggen dat de kinderlied-cultuur net zo gefragmentariseerd is als alle onderdelen van onze cultuur. Misschien leren Nederlandse kinderen dit überhaupt niet meer. Maar ik dus wel. En ik ben opgeleid als exegeet, uitlegger van teksten. Dus waar gaat Kortjakje over? Wat voor soort vrouw is zij? Symboliseert ze de firma list en bedrog, zoals ik vroeger buikpijn simuleerde als ik naar zwemles moest. Maar waarom wil ze dan zo graag op zondag naar die kerk? Is ze misschien geportretteerd als vrome vrouw, die liever één dag in het huis van God te vinden is dan alle dagen in de werkplaats of de keuken? En die kerk van haar, is die katholiek of protestants?
Misschien ben jij ook een Kortjakje. Zondags ga je naar de kerk (boeken en zilverwerk hoeft niet meer want beamers). Maar ik ken ook heel wat mensen die in de verleden spreken: ‘s zondags ging ik naar de kerk. Dan heb je de jas van Kortjakje uitgedaan. Ik praat tientallen keren per jaar met iemand die me vertelt dat hij of zij vroeger of later is gestopt en waarom. En er is nog een categorie. In mijn netwerk en onder mijn brieflezers zijn veel mensen die geen enkele ervaring hebben met het fenomeen ‘kerkgang’. Waarom stoppen mensen ermee? En waarom blijven anderen juist gaan? Zou het ergens goed voor zijn om mensen ‘naar de kerk’ te krijgen? En wat is er toch met die zondagochtend? Dat is niet alleen een achterhoedegevecht voor krimpende kerken. Op sommige plekken in de stad zitten kerken op zondagmorgen bomvol. En er zijn seculiere Kortjakjes. Xander Vrienten bijvoorbeeld, met zijn ‘ochtenddienst’ in Carré (https://carre.nl/voorstelling/de-ochtenddienst). Of Ricky Koole met haar ‘diensten zonder God’ (https://rodehoed.nl/series/dienst-zonder-god-2/). Het méést kerkelijke woord, ‘de dienst’, blijkt ook in die context nog springlevend.
Zou het ergens goed voor zijn
om mensen ‘naar de kerk’ te krijgen?
Waar komt dat ‘naar de kerk gaan’ vandaan? In de joods-christelijke traditie is er altijd een element geweest van ‘regelmatig God en elkaar opzoeken op een specifieke plek’. In het Oude Testament wordt dat gestructureerd rond de eerste en de tweede tempel in Jeruzalem. Elke joodse familie bezocht tenminste eens per jaar één van de grote feesten in de tempel. Als de oorspronkelijke tempel in 586 v.Chr. in vlammen opgaat en de laatste Israëlieten naar Babel worden afgevoerd, is dat wat die mensen het meest missen. Je kunt nu letterlijk nergens meer heen als naar God toe wilt, zo voelden ze dat.
Toch was God niet verdwenen. In Babel ontstaat de traditie van de ‘lokale tempel’, de synagoge. Ook als er in Jeruzalem een ‘tweede tempel’ wordt gebouwd, blijven de synagoges in stand. Van Jezus is overgeleverd dat hij zowel de tempel in Jeruzalem bezocht als synagogen in Galilea, bijvoorbeeld die in Nazaret en Kafarnaüm.
In de christelijke traditie is er een hele korte tijd een dubbel spoor: de allereerste christenen gaan én naar de synagoge én ze organiseren eigen bijeenkomsten, bij iemand thuis of ergens in de open lucht. Al snel houdt dat op. Toch houden ze veel overeenkomsten. Zo ligt er bij allebei de nadruk op een aparte dag: sabbat als rustdag of zondag als dag om de opstanding van Jezus te vieren. De oorsprong van het woord kerk is vrij vertaald ‘groepje van de Heer’. Als het christendom in de 4e eeuw staatsgodsdienst wordt, is er ruim baan om gebouwen voor die groepjes (dan inmiddels vaak ook grote groepen) te maken. Of heidense tempels worden voor dat doel omgebouwd.
In 1054 is de grote scheiding in de christenheid tussen wat we nu de latijns-westerse en de oosters-orthodoxe traditie noemen. Dat werkt nog altijd door: d kerken die ik in juni in Athene bezocht maakten op mij een donkere en unheimische indruk. Dat zegt weinig over die kerken en veel over mij: ik ben westers. En sinds de 16e eeuwse Reformatie bestaan er ook in het ene Westen twee soorten zondagse bijeenkomsten: de katholieke mis en de protestantse kerkdienst. In de katholieke traditie gaat het vanouds om vieren, minder om leren. Vieren staat voor: vereren, mysterie, ritueel, ervaring. Protestants is sterk gericht op leren, veel minder op vieren. Naast deze twee bleven er in de marge altijd kleinere bijeenkomsten bestaan van mensen die meer verdieping zochten: broederschappen, conventikels en zo meer.
De 20ste eeuw brengt een sterke groei van dat laatste type. Ik noem het de evangelisch-charismatische traditie. Wereldwijd snel groeiend en ook in Amsterdam de dominante factor. Kortjakje zou vandaag in Amsterdam waarschijnlijk naar een Pinkstergemeente gaan. Eén van de redenen dat de evangelisch-charismatische traditie zo sterk groeit, is dat hier meer balans is tussen leren en vieren. Er wordt echt gezongen en gefeest, en er wordt net zo goed aan prediking en onderwijs gedaan, vaak lang. Vieren en leren gaan in moderne vormen, het is echt ‘van nu’. Een nadeel is dat er binnen zowel het vieren als het leren weinig ruimte is voor nuance. Een bepaalde vorm van leren of vieren domineert, vaak met een direct beroep op de bijbel. Je gaat helemaal mee in het kader of je voelt je er buiten staan.
Dat er steeds minder mensen naar een katholieke viering gaan, is mede vanwege een tekort aan ‘leren’. Dat is nu noodzakelijker dan in zeg 1500. We leven in een rationeel-technologische samenleving waarin God een onwaarschijnlijke optie is. De gemiddelde mis of eucharistie helpt je in dat opzicht niet veel verder. De protestantse viering heeft weer een ander tekort: het niveau van het ‘leren’ is daar vaak niet goed afgesteld. Mensen ervaren menige dienst als te moeilijk of juist te simplistisch. In de wat meer geïndividualiseerde protestantse cultuur (en ik ben daar positief over) geldt ook sterker dat iedereen wat anders wil. De ene Kortjakje is de andere niet. Juist onder protestanten is de afgelopen decennia een behoefte gegroeid aan meer vieren. Sommige protestanten vinden zoiets in een meer evangelische setting of in een online variant. Maar er zijn er ook veel die het evangelische kader te strak vinden.
En wat als Kortjakje nu geen zin meer heeft? Zeker niet elke week? Katholieken hebben vanaf de jaren zestig de trend gezet dat je niet elke week naar de mis hoeft. Protestanten hielden de discipline wat langer vol maar dat is bijna over. Er is in Amsterdam en denk ik ook in Nederland een hele generatie ‘geseculariseerde protestanten’ ontstaan. Covid was in die ontwikkeling een katalysator. Er zijn steeds meer mensen die op zondag naar de kerk gingen. Ze blijven geloven, zoeken, zich verwonderen. Maar kerkgang past daar niet meer bij. Het is bijna de omgekeerde wereld: geloven doe je middenin de week maar ’s zondags niet. Deze mensen hebben een goed ontwikkeld gevoel voor hoe God lange tijd was ‘opgesloten’ in de structuren en formules van de kerk. Dat ging hen tegenstaan in die vaste bijeenkomsten. Ze hebben meer aandacht gekregen voor hoe God ‘overal’ is. In allerlei mensen en op allerlei momenten. Deze generatie, waar ik zelf deel van uitmaak, zet een gewaagde stap: kan het ook zonder? Zonder kerkdienst en/of betrokkenheid bij een kerk? Ik ben voor sommige mensen een dominee die het begrepen heeft. En voor anderen een rare. Want ik preek heel af en toe. Ik ga soms naar een kerk. En vaak ga ik niet. Ik ging jarenlang twee keer naar de kerk. Ik deed als jonge predikant drie en soms vier diensten op een zondag. Maar nu doe ik al jaren heel veel dingen middenin de week. En dus op zondag niet. Dus…?
Misschien geen dus. Ik ben blij met mijn vrijheid. Toch voel ik ook iets anders. Van niet naar de kerk gaan seculariseer je, letterlijk. De tijd wordt ietsje vlakker. Juist daardoor ontstaat er bij mij nog een ander besef: die vieringen hadden misschien toch ook iets goeds? Zou er wijsheid zitten in de oeroude ritmes van een vaste dag? In de ritmische concentratie op God, op sabbat, op echt en diep gezien worden, op opstaan uit de dood? Een wekelijkse kerkdienst voelt vandaag als een strak ritme. Maar what’s in a culture? Lang geleden was het de ‘minimum variant’: een vervanger voor mensen die niet de dagelijkse vijf of zes getijden kunnen vieren omdat ze niet in een klooster wonen. Ik sprak deze week met een wijs iemand die zei: die kerkelijke bijeenkomsten zijn nodig voor je conditionering. Als je niet regelmatig iets hoort over vergeving of genade, sijpelt het weg uit je brein, je hart, je ziel.
En als je nooit Kortjakje was? Veel mensen die geen kerkelijke achtergrond hebben, ervaren deze tijd als een periode van zielsarmoede. ‘Thin places’ heet dat: plekken waar meer besef is van het heilige, waar je beter nieuws hoort dan elders, waar je meer welkom bent dan normaal, waar je dingen leert en doet die een beetje tegen de tijdgeest ingaan. Een collega zei ooit tegen mij: het is volkomen idioot om te denken dat God zich vooral op zondagmorgen om tien uur openbaart. Dat perspectief vind ik nog steeds heilzaam. Maar het getuigt ook van weinig besef van waarom in theologie en liturgie altijd onderscheid is gemaakt tussen normale en bijzondere uren, tussen gewone en speciale tijden of gelegenheden. Misschien zou je die laatste categorie als ‘thin times’ kunnen aanduiden. Tijdstippen waarop de betonplaat tussen hemel en aarde wat minder dik is.
‘Thin places’: waar je beter nieuws
hoort dan elders, waar je meer
welkom bent dan normaal...
Deze week verscheen er een interview met Ivo Opstelten, de oud-burgemeester van Rotterdam. Hij is bijna tachtig en heeft sinds kort besloten dat hij bij de (in zijn geval remonstrantse) kerk wil horen. Het laatste zetje, zegt hij zelf, kreeg hij tijdens een uitvaartdienst. De predikant vertelde van de overledene hoe die naar God gezocht had en op een bankje in een park opeens dacht ‘ik heb Hem’. In die ervaring herkende Opstelten iets van zichzelf. Zoals het ergens in de bijbel staat dat je God niet hoog en ver moet zoeken, omdat hij dichtbij is – misschien wel gewoon in je.
Waarom zou je, met zo’n ervaring, dan nog naar een kerk gaan? Wie zijn koelkast al vol heeft, hoeft niet meer naar de Albert Heijn, zou je zeggen. “Ik sta voor waarden als vrijheid en verantwoordelijkheid”, zegt Opstelten, “en die vind ik ook in die kerk.” Dat klinkt opnieuw als water naar de zee dragen. Maar Opstelten is een verstandig mens. Ik denk niet dat hij bedoelt: daar in die kerk doen ze en zeggen ze wat ik al lang weet. Het is niet water naar de zee maar water uit de bron, denk ik tenminste. Het kan niet anders of hij gaat naar die remonstrantse kerk om gevoed en gesterkt te worden, om het maar eens in klassieke termen te zeggen.
Ik kreeg een mooie email van iemand die zei: “Ik ben zo’n Kortjakje gewórden. Een jaar of twee geleden begon ik met op zondag naar de kerk gaan. Eerst dacht ik: hoe pas ik dat in mijn weekend? Maar langzamerhand paste het weekend zich aan op dat moment. Ik kom bij van de week. Ik herbron. Ik ruim shit op. Ik bid voor mensen met wie het knetterde. Het is belangrijk voor me om op een plek te zijn waar geloven centraal staat. Waar mystiek is, omdat niet alles benoemd kan worden. Waar je een schakel bent tussen generaties.” En opnieuw denk ik: dit leerde ik vroeger ook. Dit is wat ik zelf probeerde te bereiken in de jaren dat ik frequent in kerkdiensten voorging. Dit is de reden dat ik een tijdje terug zomaar zat te huilen in een kerk in Engeland, toen een lied ontzettend binnenkwam. Dit is waar ik op hoop als ik ergens naar binnen stap voor een kerkdienst, ongeacht de denominatie. Dit is wat me vaak zo tergt omdat ik het niet goed kan vinden.
Jan Martijn Abrahamse, theologiedocent aan de Christelijke Hogeschool Ede, spreekt over de kerk van nu als ‘hotspot van het heilige’. Mooi gevonden. Mag van mij zo op een banner aan een muur of toren. Een hotspot is in onze tijd een plek waar je meer of betere connectie hebt dan elders. In een tijd waarin mensen op allerlei manieren zoeken, lang niet altijd naar God maar veelal naar wat heilig is, zou een kerk (als gebouw of als community of beide) inderdaad zoiets moeten zijn.
Jullie reacties hebben me geholpen om nog wat meer gedachten over ‘een nieuw soort kerkdienst’ te ontwikkelen. Ik heb er vier in mijn schriftje genoteerd. Dit zijn ze:
(1) echt van hier en nu. Ik ken teveel plaatsen waarin je eigenlijk een beetje terug moet naar vroeger. In de sfeer, de geur, in hoe de boel erbij staat. In taal, in autoriteit en in vormen. Ik wil niet overdrijven: het is vaak subtiel. Maar onmiskenbaar. Amsterdam heeft al genoeg musea. Kerken moeten niet in dat rijtje willen staan. Erfgoed is prachtig, maar het is niet genoeg. Op andere plaatsen is de tijdgeest in een kerk heel modern, maar klopt de plek niet. De techniek is super actueel, maar de hotspot met de stad werkt niet. Er wordt óver Amsterdam gepraat (of zelfs helemaal niet). Alsof je in Amerika bent. Of in Vinexië. Ergens klopt er dan iets niet. En vraag je mij wat Amsterdam dan is? Nou, ik vind het Parool wel een aardige maatstaf. Dat soort thema’s. Dat soort mensen. Mij valt op dat iedereen in het Parool normaal praat. Verstaanbaar bedoel ik. Dat probeer ik zelf ook, als ik soms voor die krant schrijf. Of eigenlijk probeer ik het altijd. Ik fietste deze week fluitend naar huis toen er na een praatje drie Amsterdamse twintigers uit de techno-scene (dance dus) op me afkwamen: dat was echt tof wat je daar vertelde. We hadden even een gesprekje. Zij konden het ook. Normaal praten. Dat bedoel ik.
(2) sesam open u. Ja oké, dat is Ali Baba en geen bijbel. Maar de kerkdienst die ik zoek, heeft als kenmerk dat iedere deelnemer wordt meegenomen in verhalen, praktijken en rituelen – of je ze nu wel of niet kent. Je wordt uitgenodigd tot gebed, reflectie, verwondering, verzoening, actie en zulke dingen meer. Daarvoor krijg je dingen aangereikt. Precies de goede. Zoals je in een restaurant ook geen college voedingsleer wilt, maar gewoon, wat lekkere dingen proeven. Dát.
(3) vloeken in de stad. Dat is mijn versie van het spreekwoord ‘vloeken in de kerk’. Dat laatste staat voor dingen zeggen op een plek waar dat eigenlijk helemaal niet mag. De stad heeft ook van die codes. Gewoon jezelf zijn, bijvoorbeeld. Of: de beste versie van je zelf. Of: voor geld is alles te koop. Of: wat jij in je privéleven doet moet je zelf weten. Of: ik ben onafhankelijk. Of: ik wil in elke situatie kunnen zeggen wat ik denk. Zoals theoloog Stefan Paas terecht zegt: zodra er ergens een autoritaire regering komt, sluiten ze standaard twee plekken: de theaters en de kerken. Omdat ze daar dingen zeggen die niet iedereen wil horen. Een kerkdienst waar niet – in deze zin dus – gevloekt wordt, is saaier dan hoe het christendom begon en wat Jezus deed.
(4) eureka. Dat is de Griekse formule voor ‘ik heb t gevonden!’ Het doet me denken aan die man op dat bankje uit het verhaal van Opstelten. Ik denk echt dat dit over iets belangrijks gaat. Jezus zegt het zo: als je zoekt, zul je ook vinden. Een kerkdienst is niet voor wie alles al weet en evenmin voor wie nergens op hoopt. Persoonlijk heb ik weinig met kerken waar mensen alleen maar zoeken en evenmin met kerken waar mensen alleen maar vinden. Daar zit een hele brede groep tussenin.
De Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas levert al decennia scherpe kritiek op hoe ‘Amerika’ en ‘christen-zijn’ met elkaar worden geïdentificeerd, om te beginnen door veel Amerikaanse christenen. Deze gelijkstelling gaat Hauerwas veel te snel. In de kern is die identificatie zelfs heel ónchristelijk, meent hij. Daarmee brengt hij een boodschap die net zo moeilijk ligt bij de – naar eigen zeggen presbyteriaanse – Donald Trump als bij de overtuigd katholieke Joe Biden, en bij de grote meerderheid van hun kiezers.
Zou onze samenleving ook op andere vlakken topsnelheden bereiken, een punt waarna het niet meer sneller kan? En wat vinden we daarvan? Proberen we die onmogelijke barrière dan toch te nemen? Of slaan we een andere richting in? Wat als ik als mens mijn topsnelheid heb bereikt, fysiek, sociaal of in mijn carrière?
‘De kerk maakt mensen aardiger.’ Een stelling uit een onverwachte hoek. Burgemeester Femke Halsema werd onlangs geïnterviewd in een evangelische kerk in Amsterdam. Ze vertelde daar dat ze niet gelovig is,