8 minuten
Tim Vreugdenhil
De cabaretiers Peter Heerschop en Viggo Waas vertellen in een recent interview dat ze ruim veertig jaar vrienden zijn. Ooit begonnen ze samen op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding en daar klikte het meteen. Ze werden gymleraar op dezelfde school en gingen met elkaar op vakantie. Wat bond hen samen? Allereerst gevoel voor humor, zeggen ze. En ook dat ze wederzijds tegen elkaar opkeken. Viggo vond Peter veel beter op het toneel. Peter had enorm respect voor Viggo om zijn bravoure en omdat hij bij Ajax voetbalde. Maar wat echt mooi is aan een levenslange vriendschap is, zeggen de heren, dat je elkaar blijft zien als de jongen die je ooit was. Peter: “Ik kan nu aan mijn dochter vertellen wat ik vroeger allemaal kon. Dan draait zij zich om en loopt lachend weg. Maar Viggo heeft het gezien. En hij ziet het nog steeds. Dat is zo prachtig.” (NRC, 18 juni 2022).
Genesis is een bijbelse tekst die duizenden jaren geleden ontstaan is. In het tweede hoofdstuk van dat boek staat de zin dat het niet goed is dat de mens alleen is. Die woorden vormen één van oerformules over wat het betekent om mens te zijn. Het is niet goed dat de mens alleen is. Hij heeft een helper nodig die bij hem past. Er is niet een vergelijkbare tekst die de menselijke individualiteit of uniciteit benadrukt. Ik alleen is niet goed. Je hebt iemand nodig om mee te lachen, iemand die jou in bepaalde opzichten bewondert, iemand die nog weet hoe je vroeger was, die er bij is geweest.
De moderne tijd wordt vaak kortweg ‘individualistisch’ genoemd. Dat wekt de indruk dat moderne mensen minder helpers nodig hebben. Niets is minder waar. Niet alleen het ‘ik’ is in de afgelopen eeuwen steeds belangrijk geworden, ook het idee van vriendschap heeft zich verdiept. Het moderne ‘zelf’ wordt zelfs voor een belangrijk deel door vrienden gevormd. René Descartes, de bedenker van ‘ik denk dus ik besta’, had ook een aantal goede vrienden. In één van zijn brieven noemt hij vriendschap iets heiligs. Wij zijn in feite Descartes’ geestelijke achterkleinkinderen. Voor de meesten van ons geldt dat we ons geen authentiek leven kunnen voorstellen zonder goede vrienden. Social media zijn daarvan een uitdrukking: kijk mij eens even lekker op vakantie zijn. Maar ik wil wel graag dat jij het ziet en liket!
Nu is ‘vriendschappen ontwikkelen’ geen vak op school. Dat zouden de klassieke filosofen buitengewoon raar en ook zorgwekkend vinden. In de klassieke oudheid bestond zoiets wel. Vriendschap was zelfs één van de belangrijkste thema’s in het filosofische curriculum. Onder andere Griek Aristoteles en de Romein Cicero hebben dingen over vriendschap gezegd die tot op vandaag invloed hebben. Voor deze mannen draait eigenlijk alles om de keuze voor de juiste vrienden. Je hebt talloos veel toevallige ontmoetingen in je leven. Soms is er meteen iets van sympathie, connectie. Maar welke mensen écht je vriend mogen zijn en andersom, dat is een kwestie van goed nadenken en ook van competitie en selectie. Dat wat we vandaag ‘liken’ of ‘ghosten’ noemen bestond toen ook al. Sommige klassieke schrijvers gaan zover dat ze stellen dat je slechts één echte vriend kunt hebben in je leven. Zo iemand kon onmogelijk van een andere sekse of sociale klasse zijn. Vriendschap was in die tijd een mannending. Je kon geen ware vriendschap sluiten met een vrouw of met een slaaf. Daar deed je weer andere dingen mee.
Ook in het onderwijs van Jezus is vriendschap een kernthema. In een seculiere samenleving weten veel mensen nog wel dat Jezus Christus twaalf discipelen had. Maar ook veel christenen beseffen vaak amper dat deze twaalf mannen – en daarbij nog een aantal vrouwen – werkelijk Jezus’ vrienden zijn geweest. In het vierde evangelie, dat van de evangelist Johannes die zichzelf nota bene als de beste vriend van Jezus portretteert, vinden we de ‘afscheidstoespraken’: alle dingen die Jezus vlak voor zijn dood nog wilde zeggen – niet tegen de hele wereld maar tegen zijn vrienden. De mensen met wie hij gelachen had, die hem bewonderden, die alles hadden meegemaakt. Ongeveer in het midden van die lange toespraak (Johannes 15,15) staat de fenomenale zin ik noem jullie vrienden. Het is mijn eigen ervaring dat vriendschap het soms nodig heeft om benoemd te worden: wat goed dat we elkaar al zo lang kennen. Wat fijn dat ik jou mijn vriend mag noemen. Zoiets gebeurt hier ook. Met zijn naderende dood voor ogen maakt Jezus een statement: wat fijn dat we zo lang met elkaar konden optrekken, dat we echte vrienden zijn geworden. In feite volgt Jezus hier de lijn van Aristoteles en Cicero. Hij gaat niet over één nacht ijs. Hij heeft als het ware iemand zorgvuldig gecast vóórdat hij diegene zijn vriend noemt. Drie jaar is hij intensief met zo iemand opgetrokken. Nu weten ze wat ze aan elkaar hebben: ik noem jou mijn vriend. De klassieke schrijvers knikken goedkeurend. Maar… tegelijk breekt Jezus volledig met hun voorstelling van exclusiviteit en zorgvuldigheid door hier een hele groep mensen vrienden te noemen. En zelfs die groep heeft geen duidelijke grens. Jezus zegt niet: jullie zijn mijn twaalf vrienden. Hij zegt – in diezelfde context – jullie zijn mijn vrienden als je doet wat ik zeg. Dat laat veel ruimte. In tweeduizend jaar christelijke traditie hebben veel mensen zich dan ook aangesproken gevoeld. Ze dachten: zegt Jezus die vijf woorden op de één of andere manier ook tegen mij? Ze geloven dat het zo is. De tekst van een populair 19e-eeuws kerklied luidt: what a friend we have in Jesus.
In Amsterdam zijn veel mensen met veel vrienden. En er is ook veel eenzaamheid. Paradoxaal genoeg zijn het nogal eens dezelfde mensen die het zeggen. Ik sprak er een aantal in de voorbereiding op dit verhaal.
(a) het is moeilijk om vriendschappen te onderhouden. Tijd is de belangrijkste factor. Alsof je voortdurend voelt, juist ook in je vriendschappen: als ik straks weer ergens anders woon, als ik niet meer studeer, als er veranderingen optreden in mijn sociale situatie, wie van mijn vrienden zou er dan nog blijven?
(b) er is een norm. Twee vragen hoorde ik steeds terugkomen: héb ik een goede vriend? En: bén ik een goede vriend? Dat raakt aan het liedje van Claudia de Breij: bij wie mag ik schuilen als het nergens anders kan? Diepe vriendschap is moeilijk. Waarom? Vriendschap gaat over wie je toegang geeft tot je ziel. Zo’n vriend is een soulmate. Die vorm van vertrouwen is niet gemakkelijk te vinden en ook niet eenvoudig te onderhouden. Vriendschap vraagt om echt commitment. En daar is onze tijd niet goed in. Slaaf van de tijd en slaaf van een standaard.
De vijf woorden ‘ik noem jullie vrienden’ zijn de tweede helft van een zin: ik noem jullie niet langer slaven maar ik noem jullie vrienden. Dit is typisch zo’n uitspraak waardoor men de kern van het onderwijs van Jezus altijd als ‘gospel’ (evangelie of goed nieuws) heeft opgevat. Dat klinkt ook in onze context hoopvol. Iemand zegt tegen je: ‘ik noem je niet langer nummer, of onderdaan, of klant of migrant of vijand. Ik noem je mijn vriend.’ En omdat Jezus als jood ook altijd tegen de achtergrond van Mozes spreekt, zinspeelt hij op het exodus-verhaal: ooit waren jullie slaven. Toen heeft God jullie uit Egypte gehaald. Letter een on-vriend-elijke plaats. Farao zal je nooit vriend noemen. Voor vriendschap is een uittocht nodig: ik noem jullie niet langer slaven. En ook een beloofd land: ik noem jullie vrienden.
Diepe vriendschap is moeilijk. Waarom? Vriendschap gaat over wie je toegang geeft tot je ziel. Zo’n vriend is een soulmate. Die vorm van vertrouwen is niet gemakkelijk te vinden en ook niet eenvoudig te onderhouden. Vriendschap vraagt om echt commitment. En daar is onze tijd niet goed in.
We kennen allemaal het verschil tussen een beetje vriend zijn en échte vrienden zijn en dat heeft in de kern met intimiteit te maken. Hoe sterker en langer je vriendschap, hoe meer je van elkaar weet. Ook je stommiteiten of gekke dingen. Vriendschap kan dat hebben. En nu zegt Jezus: ik heb alles met jullie gedeeld. Ik heb jullie alles verteld. Over mij, maar meer nog: over alle geheimen van mijn Vader. God je vriend. Theoloog Sam Wells schrijft: “Onze vriendschap met God is minstens zo complex en multidimensionaal als onze andere vriendschappen. Maar God noemt ons zijn vrienden. Hij wil graag dat we hem volledig kennen. En omgekeerd accepteert hij elke vorm en elk niveau van vriendschap die wij bereid zijn hem aan te bieden. Op elk moment.” Nergens suggereert Jezus dat duidelijker dan in Johannes 15: ik kan bij God in de keuken kijken. Ik ken het geheim achter deze werkelijkheid. Omdat veel mensen dat niet kennen, acteren ze in dit aardse bestaan als slaven. Maar jullie niet! Want jullie weten het. En trouwens, het staat je vrij om deze geheimen te delen met anderen. Met alle mensen uit alle volken. Tot aan de einden van de aarde.
Het interview waarmee ik begon gaat nog verder. Viggo Waas werd vorig jaar getroffen door een herseninfarct. Hij moest opnieuw leren lopen en praten. Hij noemt zijn lichamelijke herstel 90% en zijn mentale herstel 70% en hij zegt: ik word nooit meer de oude. Ik ben een ander mens geworden. Haantje-de-voorste is haantje-de-achterste geworden. Ik heb afscheid moeten nemen van mezelf. En Peter Heerschop zegt: ik ben mijn beste vriend kwijtgeraakt. Het wordt nooit meer zoals het was. En dat, zegt hij, voelt echt als rouw. En dan: “Direct daarna kwam er een nieuw besef: ik ben dan misschien wel mijn oude beste vriend kwijt, maar ik heb wel weer een nieuwe beste vriend. Hij is veranderd. En dus moet ik mee veranderen.” Ik citeer nog even verder: “Waas luistert aandachtig, de donkere ogen strak op Heerschop gericht. Het raakt ze allebei merkbaar. Heerschop, tegen Waas: ‘Je bent nog steeds mijn beste vriend!’ Waas glimlacht. ‘Zeker. Onze vriendschap heeft nu nog meer onvoorwaardelijkheid.”
In de Nederlandse versie van ‘What a friend we have in Jesus’ staan de regels: ‘Kan een vriend ooit trouwer wezen, dan hij die ons lijden draagt?’ En dat dit genezing en ondersteuning biedt? Het is precies zoals Waas en Heerschop over elkaar praten. Kan wat deze mannen ervaren een glimp zijn van iets groters? Zeker is dat Jezus geloofde dat er iets in zijn dood zou zijn dat goed is voor zijn vrienden. Een christelijke ‘theologie van de vriendschap’ begint bij de opstanding. Daar ervaren twaalf mannen en een aantal vrouwen dat hun vriend niet dood is maar leeft. Dat is volslagen nonsens óf het is de meest bijzondere ervaring van vriendschap aller tijden. Het is een rode draad in het boek Handelingen, de oorsprong van de christelijke kerk. “Wij raakten onze beste vriend kwijt en kregen er een nieuwe beste vriend voor in de plaats. Maar hij is ook veranderd en daarom moeten wij mee veranderen.”
Paus Franciscus zegt het zo: “God werd mens om de concrete realiteit van deze wereld binnen te gaan. Hij wil onderdeel van ons leven zijn, in plaats van in een andere realiteit (‘hoog in de hemel’) te wachten tot wij hem nodig hebben. Jezus houdt van ons, hij wil onze vriend zijn. Laten we hem daarom bij elke maaltijd uitnodigen om ons huis binnen te komen en voor ons ‘het brood van het leven’ te zijn. Dan zal hij bij ons aan tafel zitten en zullen we met meer dan brood en wijn gevoed worden, met liefde.
Misschien ben jij ook een Kortjakje. Zondags ga je naar de kerk (boeken en zilverwerk hoeft niet meer want beamers). Maar ik ken ook heel wat mensen die in de verleden spreken: ‘s zondags ging ik naar de kerk. Dan heb je de jas van Kortjakje uitgedaan. Ik praat tientallen keren per jaar met iemand die me vertelt dat hij of zij vroeger of later is gestopt en waarom.
De Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas levert al decennia scherpe kritiek op hoe ‘Amerika’ en ‘christen-zijn’ met elkaar worden geïdentificeerd, om te beginnen door veel Amerikaanse christenen. Deze gelijkstelling gaat Hauerwas veel te snel. In de kern is die identificatie zelfs heel ónchristelijk, meent hij. Daarmee brengt hij een boodschap die net zo moeilijk ligt bij de – naar eigen zeggen presbyteriaanse – Donald Trump als bij de overtuigd katholieke Joe Biden, en bij de grote meerderheid van hun kiezers.
Zou onze samenleving ook op andere vlakken topsnelheden bereiken, een punt waarna het niet meer sneller kan? En wat vinden we daarvan? Proberen we die onmogelijke barrière dan toch te nemen? Of slaan we een andere richting in? Wat als ik als mens mijn topsnelheid heb bereikt, fysiek, sociaal of in mijn carrière?