Dat is de slogan van AFAS. Het softwareconcern haalde deze week alle media. De eigenaren gaven in één klap 600 miljoen euro weg. Gevalletje eerst doen dan denken? Nou, hier was toch ook echt goed over nagedacht. AFAS is eigendom van twee families en al jaren zeer winstgevend. De families hebben allebei een goede doelen stichting. Dat de founding fathers in de top 500 van de Quote staan, is niet omdat ze het geld op de plank hebben liggen. De meeste waarde zit in aandelen, dus in het bedrijf zelf. En uit dat bedrijf komt ieder jaar veel winst. Dat gaat behalve naar de belasting vooral naar de families. Die nemen nu de ongebruikelijke stap om dertig procent van de bedrijfsaandelen in hun goede doelen stichting op te nemen. De waarde van de schenking wordt op 600 miljoen geschat. Ook dat is niet meteen in cash beschikbaar. Dat hoeft ook niet, want als gevolg van deze stap zal er jaarlijks een enorm dividend beschikbaar zijn. Wat bij mij blijft hangen zijn drie quotes: “We hebben genoeg.” “We kunnen samen de wereld echt beter maken.” En “We hopen dat ons voorbeeld door bedrijven en individuen wordt nagevolgd.” Zelfs in het vaak wat cynische Nederland werd deze stap vooral positief onthaald.
Wie genoeg heeft,
heeft iets uit te delen.
Piet Mars is één van de twee oprichters van AFAS en nu commissaris. Ik ben de afgelopen jaren een paar keer bij hem op bezoek geweest. Eén keer om geld, de andere keren om ideeën. Zeker die laatste momenten waren geweldig inspirerend. Piet is iemand die zelf graag op een podium staat om zijn visie uit te dragen. Dat kan hij heel goed. Hij was een prima dominee geweest. Zijn verhaal gaat bijna nooit over software, want dat is op zichzelf een heel saai product, vindt hij zelf. Ménsen zijn boeiend. Een community creëren is magisch. Piet is er trots op dat bij AFAS de scheiding tussen werk en privé niet opgaat. Of zoals Bas van der Veldt, de huidige directeur het zegt: “Als je in het ziekenhuis belandt, is je directeur eerder bij je op bezoek dan je moeder.” En Piet vertelt ook graag over wat hem drijft, waar hij in gelooft. Dat is een persoon: Jezus. En het belangrijkste wat Jezus leert is dat wie genoeg heeft, iets heeft uit te delen. Het evangelie volgens Piet.
Ik heb de gewoonte om aan het begin van ieder jaar voor mezelf één van de vier evangeliën weer eens goed te lezen, met één commentaar ernaast voor uitleg en inspiratie. Dit jaar lees ik Marcus en ik ben toe aan hoofdstuk twee. Daar vind je de passage waarin Jezus, nadat hij eerder een paar vissers heeft geroepen, dat nu bij een tollenaar doet, die Levi heet. Tollenaars zijn lieden die namens de Romeinse bezetter handelstarieven opleggen en innen, met vaak een dik percentage voor zichzelf. TARIFFS! – zou Donald Trump grijnzend zeggen. Tollenaars zien geld als vorm van macht, om te laten voelen wie er de baas is. Het is uitermate wonderlijk dat deze Levi met Jezus meegaat. Net zo onwaarschijnlijk als dat Trump het Marcusevangelie op z’n nachtkastje zou hebben liggen. Want de boodschap van Jezus is dat greed not good is. Predikant Tim Keller zei vaak dat er geen enkel thema is waarover Jezus zoveel praat en onderwijst als geld. Ongeveer de helft van de tijd zelfs. Geld is blijkbaar een enorm identiteitsbepalende factor – of je er nu heel veel of heel weinig van hebt. Positief is geld een vorm van energie, een praktische manier om allerlei situaties van schaarste om te zetten in genoeg of zelfs overvloed. Als Levi dat zou geloven, was hij geen tollenaar geworden. Maar Jezus voelt aan dat deze man toe is aan een grote stap, een nieuw leven. Alsof Jezus naar analogie van de AA een AC cursus heeft: I am Levi and yes, I’m a capitalist… Vanaf dat punt kan de genezing beginnen.
Nu kan je je nog voorstellen dat er soms één tollenaar wel een beetje klaar is met zijn bestaan. En dat Levi thuis een diner aanricht en tegen zijn collega’s zegt: ‘je moet komen, want ik heb nú een interessante spreker’ – dat snap ik ook nog wel. Maar dit jaar las ik voor het eerst dat in die Marcus-passsage staat hoe Jezus werd gevolgd door een enorme groep tollenaars. Die blijkbaar allemaal iets willen horen of leren dat over greed is not good gaat. De andere groep die ook achter Jezus aanloopt, noemt Marcus kortweg ‘zondaars’. Tollenaars zijn verslaafd aan geld. Zondaars aan alle andere dingen waaraan een mens verslaafd kan zijn. Waarbij Jezus zich meer als een vriend dan als een strenge leraar opstelt, want er wordt gegeten en gelachen en gedronken. Zozeer dat de schriftgeleerden zeggen: “hoe kan deze man over God spreken én de hele tijd met tollenaars en zondaars samenzijn?” En omdat Jezus gedachten kan lezen, spreekt hij één van zijn beroemde oneliners als antwoord: “Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, zieken wel. Ik kom niet voor rechtvaardigen maar voor de zondaars.”
Zowel Piet Mars als ik zelf hebben gereformeerde wortels – een traditie waarin je nooit van jezelf mocht zeggen dat je ‘rechtvaardig’ bent. Daar zit veel wijsheid in. In de joodse traditie is ‘rechtvaardig’ zijn een hele bijzondere status. Denk bijvoorbeeld aan de Yad Vashem onderscheiding voor mensen die een jood hebben gered. Dan ben je ‘rechtvaardige onder de volken’. De meeste mensen die deze hoge onderscheiding krijgen, zeggen iets als: ik deed gewoon wat ik moest doen, of ‘het was niet genoeg’. Niemand zegt: wat ben ik ontzettend rechtvaardig. Maar wat zeg je dan wel? Ben ik een zondaar? Vroeger dacht ik van wel. Het was volkomen vanzelfsprekend. Ik leerde het op school. Inmiddels ben ik al zolang Amsterdammer dat ik veel minder zondaar ben (zo voelt het tenminste): ik doe m’n best, ik wil het goede, het lukt niet altijd maar soms toch ook wel – etcetera. Ik ben benieuwd wat Piet zou zeggen als hij kiezen moest: zondaar of rechtvaardige. Zondaar én rechtvaardige kan ook nog. Je bent het volgens Maarten Luther altijd allebei.
Terug naar de tollenaars. Waarom waren ze zo graag in de buurt van Jezus? Ik heb vaak gehoord en gedacht dat het met Jezus’ onbevangen houding te maken had. Tollenaars waren de NSB-ers van die tijd. Ze werden veracht om hun beroep en hun gedrag. Maar ik denk dat er nog iets anders speelt. Vermoedelijk waren die tollenaars ervaringsdeskundigen in hoe geld níet gelukkig maakt. Elton John is één van de rijkste mensen op aarde – en schenkt trouwens ook veel aan goede doelen, waaronder HIV-bestrijding en muziekeducatie. In zijn autobiografie staat een geweldige alinea. Ik citeer ‘m in het Engels:
“I don’t need a psychiatrist to tell me that material possessions aren’t a replacement for love or personal happiness. I’ve spent enough miserable, lonely nights in houses filled with beautiful things to have worked that out for myself long time ago. And I really don’t recommend going shopping in the depressing aftermath of a three-day cocaine binge, unless you want to wake up the next day confronted by bags and bags filled with absolute crap you don’t actually remember buying. Or, in my case, you wake up the next morning to a phone call informing you that you’ve bought a tram. Not a model tram. An actual tram. A Melbourne W2 class drop-centre combination tram, that the voice at the end of the phone is now informing you has to be shipped from Australia to Britain, where it can only be delivered to your house by hanging it from two Chinook helicopters.”
De ‘onmetelijke’ aspecten van het leven,
daar gaat het om.
Elton en Piet zijn het op dit punt geheel eens, denk ik. Al vermoed ik dat Piet nooit een complete tram in Australië hoefde te kopen om deze les te leren. De overeenkomst met de tollenaars van Jezus is dat het vaak meer welgestelde mensen zijn die verhalen kunnen vertellen over dat geld geen vervanging van liefde, geluk en zingeving kan zijn – terwijl veel mensen met weinig geld dat wel denken. Het uitdelen kan juist wel gelukkig maken en zingevend zijn. Een andere tollenaar die ooit door Jezus werd geroepen, Zacheüs, riep uit dat hij iedereen die hij iets had afgeperst het viervoudige zou terugbetalen. De man moet financieel in één klap failliet zijn geweest als hij dat werkelijk gedaan heeft. Mar dat geeft niet. Hij had de weg naar het geluk gevonden. Dat was sowieso onbetaalbaar.
Een interessant voorbeeld van een moderne tollenaar is Justin Welby. Tot voor kort was hij aartsbisschop van Canterbury, zeg maar de paus van de wereldwijde Anglicaanse gemeenschap. Daarvoor was hij parochiepriester. En dáárvoor financiële topman bij een oliemaatschappij. Hij stapte uit die financiële wereld om Jezus na te volgen, zegt hij zelf. En ook waarom: “In de financiële wereld draait alles om managen, controleren. Alles wordt gevat in cijfers, percentages. De realiteit is echter dat het geld óns onder controle heeft. De miskenning daarvan leidt tot treurige effecten. Mensen zijn gefocust op de meetbare aspecten van hun leven, de budgetten en agenda’s. Maar diezelfde mensen zijn zich soms totaal niet bewust van de staat van hun relatie of het geluk van hun kinderen.” Welby maakt er een wet van: “Je weet dat het geld regeert, dat mammon op de troon zit, als in een mensenleven of in een samenleving er disproportioneel veel waarde wordt toegekend aan de dingen die meetbaar zijn.” Nu weet ik van Piet Mars dat hij dol is op dashboards. Meten is weten. Je bedrijf wordt er behoorlijk winstgevend van en voor je huishoudboekje is zo’n dashboard ook handig. Maar ik denk dat hij het ook van harte eens zou zijn met Welby. De ‘onmetelijke’ aspecten van het leven, daar gaat het om. En daarom kent hij disproportioneel veel waarde toe aan delen.
Het is niet zo moeilijk om het over ‘de rijken’ te hebben. Over Piet en Elton, tollenaars en Quote 500. Maar verhalen over geld – of ze nu uit de bijbel komen of uit de roddeljournalistiek – gaan in de kern altijd over jezelf. Ze triggeren om in de spiegel te kijken. Je bent in bijbelse zin een zondaar als geld op één of andere manier regeert over jou. Je bent pas rechtvaardig als je volstrekt vrij bent ten opzichte van geld. Dat moet bij die tollenaars ook een deel van de magische aantrekkingskracht van Jezus zijn geweest. De man werd nooit ergens voor betaald. Hij had geen tram in zijn tuin, niet eens een eigen woning. Geen lijfrentepolis of aandelen. Geen koffer zelfs. Toch had hij elke dag te eten. Nooit zonder uit te delen. Soms disproportioneel, zoals het voeden van 5000 mensen met vijf broden. God zorgt voor ons, was zijn boodschap. En: als Iemand weet wat delen is, dan God wel. Scheppen = delen. God shares and so do I. Deze principes gaan al tweeduizend jaar mee in het christendom. In de beste vormen – ik denk aan de barmhartige Samaritaan, aan Nicolaas van Myra of Franciscus van Assisi – is het een kwestie van eerst doen dan denken. En ja, ook de meeste christenen zijn als het over geld gaat eerder zondaar dan rechtvaardig. Ik tenminste wel. Maar daar kom ik juist voor, hoor ik Jezus zeggen.
Vasten van alcohol, van vlees of van online-zijn nemen toe in populariteit. Vegan is een aanbeveling in restaurant-recensies en de noodzaak voor een digital detox herkennen we allemaal (of we het doen is een ander verhaal). In een trendrapport wordt dit unpluggen genoemd, uitschakelen dus. “Mensen willen unpluggen omdat ze overweldigd raken door de constante verbinding en overstimulatie, veroorzaakt door technologie.” We leven in een world of too much.
Wie ben je? Wat doe je? Voor veel mensen zijn dat prettige vragen. Ze hebben meteen van alles te vertellen over wie ze zijn en wat ze doen. Meestal zijn ze er zelfs een beetje trots op. Dit ben ik. Dit doe ik. Maar er zijn ook heel veel mensen die deze vragen lastig vinden. Bijvoorbeeld omdat je voelt dat er een norm is: je moet wel interessánt zijn of interessante dingen doen – en jij hebt in dat opzicht niet zoveel te vertellen.
Catch me if you can is ook een cultuurideaal geworden. Mensen laten zich in onze tijd niet graag vangen. Je wilt niet in een hokje geplaatst worden. Je wilt vooral jezelf zijn. Je eigen gang gaan. Van rol kunnen verwisselen. Je eigen keuzes maken, op basis van voorkeuren die soms per dag kunnen verschillen.