4 minuten
Tim Vreugdenhil
Weet jij al wat je gaat stemmen? Of op wie? En áls je straks een vakje rood kleurt (wat in deze tijd niet meer vanzelfsprekend is), weet je dan iets van de principes en morele kaders van die persoon?
Ik stel je die vraag omdat ik deze week een column las van Marcia Luyten. Marcia is journalist en presentator. In haar column citeert ze iemand die al in 1990 (eeuwigheid geleden) klaagt dat de Nederlandse politiek een ‘éénpartijstaat’ aan het worden is. Niks met dictatuur, maar een situatie waarin alle partijen een beetje op elkaar lijken. Zoals dat iedereen op dit moment druk is met ‘bestaanszekerheid’. Het echte ideologische debat ontbreekt. Politiek is vooral iets geworden van wensenlijstjes, coalitie-opties openhouden en schuiven met bedragen. Terwijl, zei die persoon in 1990 al, een politicus moet over een ideologische en morele kern beschikken. Aristoteles en Plato zeiden dat trouwens ook al. ‘Met alle winden meewaaien’ is in hun filosofie zo ongeveer het ergste wat een politicus kon doen.
Na 1990 ging het steeds minder over ideologie. Pragmatisch werd het toverwoord. De paarse kabinetten waren er trots op dat ze niet-ideologisch waren. Zeker ook verfrissend. Ideologie kan enorm benauwen. Toch kan het niet zonder. Politiek gaat niet over een procent zus en een maatregel zo. Wat voor wereld willen we met elkaar? Waar trekken we morele grenzen? Marcia Luyten zegt: in de overvloed aan politieke debatten zien we daar nog maar weinig van terug. Laten we tot aan 22 november onze politici vooral bevragen op principes en morele kaders, stelt ze voor.
Daar wordt het wel boeiender van, denk ik. En wat ik er ook goed aan vind, is dat ze de bal bij zichzelf legt als journalist. En bij ons als kiezers.
Wat vragen we eigenlijk? Wat willen we? Wat zijn jóuw principes en míjn morele kaders?
Zelf denk ik dat dit hoort bij de belangrijkste én de moeilijkste vragen die we aan onszelf en elkaar kunnen stellen. David Brooks noemt het in zijn boek De tweede berg een geloof, een ‘basic faith’. Een moreel en levensbeschouwelijk kader dat richting geeft. Een traditie, een verhaal. Noem het een ideologie. Maar liever nog bezieling. In de diepe betekenis van dat woord.
We hebben dertien jaar een minister-president gehad met exceptionele kwaliteiten. Hij heeft ons land door grote crises heengeleid. Toch is er bijna niemand die zegt: het was een fantastische tijd. Er ontbrak iets. Iets essentieels. Noem het principes. Rutte kan met iedereen, zeiden ze tien jaar geleden vol bewondering. Nu zeggen we hetzelfde, maar dan eerder laatdunkend. Waar sta je dan zelf voor? Rutte zal er zelf ook wel eens vertwijfeld zijn hoofd bij schudden, als er even niemand kijkt. De tijden zijn veranderd.
Er is een oude bijbelse passage die me vaak ontroert. Het is een vorstenspiegel. Het portret van de ideale koning, premier, minister of kamerlied. Natuurlijk is er vrede in het land en gaat het economisch goed (ik krijg buikpijn als ik me realiseer dat het ‘land’ uit deze psalm zo ongeveer het grondgebied is waarop nu Israeli’s én Palestijnen leven). Maar er is ook deze passage:
De koning zal bevrijden wie arm is en om hulp roept,
wie zwak is en geen helper heeft.
Hij ontfermt zich over weerlozen en armen,
wie arm is, redt hij het leven.
Dit is ideologische taal. Eigenlijk is dit geen mensenwerk meer. Je moet er bijna God voor zijn. Je moet er in durven geloven. Maar uit die ideologie komen ook principes voort. Als mensen hulp nodig hebben, help je ze. ‘Zelfredzaamheid’ is één van de leugens van deze tijd. Althans: het werkt maar zeer ten dele. Net als verzorgingsstaat. Dat werkte niet en zal nooit werken. De koning in die psalm is geen systeem maar eerst en vooral een mens. Allemaal komen we in situaties waarin alleen anderen ons kunnen redden. Of in situaties waarin jij en ik de helper kunnen zijn omdat er verder even niemand is.
Ik hoop op politici die daarover verhalen kunnen vertellen, liefst ook over fouten die ze hebben gemaakt. Die kunnen dromen over hoe een samenleving er uit ziet waarin niet alleen de overheid helpt, maar iedereen elkaar. Wat voor land willen we? Waar we elkaar op leven en dood bestrijden? Waar we langs elkaar heenleven? Of waarin we ons over elkaar ontfermen? Dan weet ik het wel. Ik ga er de komende weken scherp naar luisteren en soms naar vragen. En ik bedenk wat Luyten suggereert: wat je vraagt, ben je zelf.
Misschien ben jij ook een Kortjakje. Zondags ga je naar de kerk (boeken en zilverwerk hoeft niet meer want beamers). Maar ik ken ook heel wat mensen die in de verleden spreken: ‘s zondags ging ik naar de kerk. Dan heb je de jas van Kortjakje uitgedaan. Ik praat tientallen keren per jaar met iemand die me vertelt dat hij of zij vroeger of later is gestopt en waarom.
De Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas levert al decennia scherpe kritiek op hoe ‘Amerika’ en ‘christen-zijn’ met elkaar worden geïdentificeerd, om te beginnen door veel Amerikaanse christenen. Deze gelijkstelling gaat Hauerwas veel te snel. In de kern is die identificatie zelfs heel ónchristelijk, meent hij. Daarmee brengt hij een boodschap die net zo moeilijk ligt bij de – naar eigen zeggen presbyteriaanse – Donald Trump als bij de overtuigd katholieke Joe Biden, en bij de grote meerderheid van hun kiezers.
Zou onze samenleving ook op andere vlakken topsnelheden bereiken, een punt waarna het niet meer sneller kan? En wat vinden we daarvan? Proberen we die onmogelijke barrière dan toch te nemen? Of slaan we een andere richting in? Wat als ik als mens mijn topsnelheid heb bereikt, fysiek, sociaal of in mijn carrière?